Doorkijken naar het open land,
rechte wegen en sloten
monumentale boerderijen,
een geordend landschap met rechte akkers,
enkel op de erven veel groen.
Het BESLOTEN VEENONTGINNINGSLANDSCHAP is te vinden aan weerszijden van de Vecht als twee aaneengesloten gebieden.
Dedemsvaart – Slagharen – De Krim ten noordwesten van de Vecht en het gebied Bergentheim Zuid ten zuidoosten van de Vecht.
Het landschap kenmerkt zich als een open en rationeel ingericht landschap met een rechte kavels en rechtlijnige structuurdragers zoals kanalen, vaarten en wijken. Voor de vervening van het gebied werden vaarten en wijken gegraven om het veen te ontwateren en het turf af te voeren. Grote delen van de kanalen en wijken zijn gedempt. Langs de ontginningsassen, de vaarten en hoofdwijken, ontstonden bebouwingslinten zoals de Krim en Dedemsvaart. Van oorsprong kwam in het veenontginningslandschap veel akkerbouw voor, met name aardappelteelt. De laatste jaren komen in de veengebieden meer en meer veehouderijen voor.
In dit landschapstype wordt er een onderscheid gemaakt tussen het open en besloten veenontginningslandschap op basis van visuele dragers zoals massa/ruimte en beplantingspatronen. Het besloten veenontginningslandschap komt voor rondom bebouwingslinten en aan de randen van het gebied. Het besloten veenontginningslandschap heeft veel meer opgaande beplanting in de vorm van verspreid liggende bosjes en wegbeplanting.
Bodem
De bodem van het projectgebied bestaat uit zandgrond en veengrond. Het plangebied ligt ingesloten tussen stuwwallen, dekzandruggen en het Drents keileemplateau, waardoor afwatering moeilijk was. In het stilstaande water hebben plantenresten zich opgehoopt en is hoogveen ontstaan. Omdat het veen gebruikt kon worden als brandstof, is dit in het verleden afgegraven. Er bleef een laag zand over, vaak met een dun veendek. Hoe het veenlandschap er oorspronkelijk uit heeft gezien kan in de Enbersdijkvenen nog ervaren worden. Dit nagenoeg onaangetaste stukje hoogveen is uniek in Nederland.
Water
De ontvening vond plaats met behulp van ontwateringssloten. Deze sloten kwamen uit op de hoofdwijk, die vaak midden door het plangebied loopt. De wijk kwam uit in het kanaal (bijvoorbeeld Almelo – De Haandrik). Het kanaal ligt op het laagste punt van het plangebied. De sloten en wijken liggen dicht bij elkaar in lage, natte gebieden.
Erven in het landschap
Gebouwen, erven en landschappen zijn zeer sterk met elkaar verweven. De fysieke ondergrond van zand, veen en klei en het type bedrijfsactiviteit zijn bepalend voor de ontwikkeling van de erven. Erven en gebouwen vormen ensembles in het landschap. Van oudsher is op erven een indeling in ‘voor’ en ‘achter’ te herkennen. Deze functionele scheiding tussen ‘voor’ en ‘achter’, tussen wonen en werken, is terug te vinden in de architectuur en de situering van de gebouwen en de erfaankleding. Hieronder wordt het ensemble en de beplanting van de erven besproken. De erven zijn langs de ontginningsassen gesitueerd en kennen een rationele op- bouw (rechthoekig of vierkant). De bebouwing bevindt zich op de kop van de kavel en oriënteert zich op de weg. De nokrichting van de bebouwing volgt de richting van de slagenverkaveling. Tussen de voorgevel en de weg bevindt zich het voorerf. Bijgebouwen bevinden zich achter of naast het hoofdgebouw op het erf. De schaarse bebouwing op het erf heeft veelal een forse maat. Sprekend zijn de namen van de erven in het plangebied, zoals Oldambt, Veldhoeve, Petronellahoeve, Landlust, Zonnehoeve en De Vossebelt.
Er is een aantal verschillende nederzettingsvormen te vinden in het veenontginningslandschap: de lintbebouwing, kanaallinten en verspreide agrarische bebouwing. Dedemsvaart, Lutten, Balkbrug en de Krim zijn voorbeelden van kanaaldorpen langs de nederzettingsas van een kanaal. In de loop der tijd zijn deze dorpen uitgegroeid tot een rechthoekige dorp, of een lang lint met plaatselijke verdichtingen in de vorm van ‘uitstulpingen’ (De Krim en Dedemsvaart). Voor een aantal van deze dorpen geldt dat aan de noordzijde de oorspronkelijke lintstructuur nog gaaf en herkenbaar is. Deze dorpen zijn uitgebreid in zuidelijke richting. Waar een dorp of bebouwing zich heeft ontwikkeld langs een weg spreekt men van een weglint, wegdorp of zoals hier gebruikt lintbebouwing. Schuinesloot, de Belt, Rheezerveen, Heemserveen zijn voorbeelden van lintbebouwingen. Deze nederzettingstypen bevinden zich vooral in de gebieden die het laatst ontgonnen zijn. Ook is verspreide bebouwing te vinden in het gebied, onder andere langs de wegen. Langs de Verlengde Zestiende Wijk, Verlengde Elfde Wijk en Otterswijk zijn voornamelijk erven te vinden uit de jaren ’80. Deze verspreide bebouwing is later ontstaan langs doorgetrokken wegen. In het veenontginningslandschap zijn veel boerderijen te vinden van het Groningertype; woning en bedrijf gescheiden in een gebouw waarbij de boerderij een inwaartse sprong heeft in het muurwerk en een woongedeelte heeft dat smaller is dan het bedrijfsgedeelte.
Door de ontginningsgeschiedenis van het gebied, waarbij vaarten, hoofdwijken en wijken gegraven werden, kent het veenontginningslandschap een fijnmazige structuur van wateren en ontsluitingswegen. Het wegenpatroon in het veenontginningslandschap kenmerkt zich als strak en rechthoekig, aangezien dit geënt is op de wijkenstructuur. Vaak kwam aan een zijde van de wijk een weg te liggen waarlangs de erven te bereiken waren, met een brug over het water waarmee de erven aan de overzijde te bereiken waren. In de omgeving van Schuinesloot, de Belt, Bruchterveld bevindt zich een aantal kronkelige wegen. Dit heeft te maken met de ligging op de hoogste punten in het landschap; de dekzandrugjes en keileembultjes. Op de plaats van een aantal gedempte vaarten is een weg gelegd. Een voorbeeld hiervan is de Dedemsvaart waar nu de Dedemsvaartseweg en de Zwolseweg ligt. Hier is een kenmerkende breed geprofileerde structuur aanwezig van gedempte vaarten met een hoofdweg op de vroegere plaats van de vaart met aan weerszijden ventwegen waaraan de erven liggen.
De verkaveling in de veengebieden kenmerkt zich als een rationele, lange strokenverkaveling. Voor een deel is de strokenverkaveling haaks gelegen op de ontginningsassen (Slagharen, Lutter Hoofdwijk) of in aantal gevallen schuin op de weg (Dedemsvaartseweg, de Krim). Het veengebied van de Kolonie heeft duidelijk een andere verkavelingstructuur; een veenkoloniale blokstructuur. De afstand tussen de wijken hing samen met de turfwinning en bepaalde uiteindelijk ook de kavelgrootte. Indien de afstand tussen de wijken onderling te groot werd moesten de arbeiders de turf over een te grote afstand verplaatsen. In de kolonieontginning zijn voornamelijk grote blokkavels te vinden, terwijl de kavels in de overige veenontginningen oorspronkelijk smaller waren. Door de tijd heen zijn veel sloten en wijken gedempt waardoor grotere kavels ontstonden en dit verschil tegenwoordig niet meer waarneembaar is. In een aantal gebieden is deze wijkenstructuur nog ‘gaaf’ aanwezig; zoals omgeving Schuttewijk en de Krim. In een groot deel van het gebied zijn de vaarten, hoofdwijken en wijken gedempt of verland. Alleen het Ommerkanaal, de Lutter hoofdwijk, en ’t lijntje in Bruchterveld zijn bewaard gebleven.
In het besloten veenontginningslandschap zijn ook vooral rechthoekige erven te vinden, maar ze hebben overwegend een kleinere bouwkavel dan de erven in het open veenontginningsgebied. Daarnaast zijn in dit landschap van oorsprong kleinere gebouwen aanwezig. De meeste erven zijn aangekleed met beplanting: langs de erfgrenzen, enkele grote solitairen op het erf en een aantal fruitbomen op het zijerf of het voorerf. Tevens is vaak een combinatie te vinden van sier- en nutstuin (voor- en zijerf) of stijltuin op het voorerf in de Engelse landschapsstijl, met hagen of bermsloten als erfscheiding aan de voorzijde.