Veel groen;
rechte wegen;
rechthoekige akkers en weiden;
van oorsprong kleinere boerenerven;
erven kennen een groene rand van bomen en singels;
Dat is het besloten heideontginningslandschap.
Verspreid door de gemeente is het BESLOTEN HEIDEONTGINNINGSLANDSCHAP te vinden. Enkel nabij het Westerhuizingerveld is een deel van het landschap aan te merken als OPEN HEIDEONTGINNINGSLANDSCHAP dit landschap is een van de laatst ontgonnen gebieden en is veel opener dan de overige Heideontinggingslandschappen binnen de gemeente.
Het heideontginningslandschap is een half open landschap waarbinnen zowel kleine als grote bosgebieden te vinden zijn. Na de uitvinding van kunstmest rond 1850 werden de ‘woeste gronden’ ontgonnen en werd het mogelijk de oorspronkelijk arme gronden te gebruiken voor de landbouw. De relatief oude ontginningen zijn herkenbaar doordat ze meer opgaande beplanting kennen langs de wegen en op kavelgrenzen en doordat de wegenstructuur plaatselijke verspringt. Het waren voornamelijk individuele en kleinschalige ontginningen.
De jonge heideontginningen zijn meer systematisch en grootschaliger van opzet, met een blokvormige verkaveling en rechte wegen. In het heideontginningslandschap is met name verspreide bebouwing aanwezig. De gronden die nog te arm bleken om landbouw op te bedrijven werden vaak voor bosbouw gebruikt. Hier werd hout aangeplant voor onder meer de mijnbouw in Limburg. Zo is de boswachterij Hardenberg ontstaan. Het besloten heideontginningslandschap heeft veel meer opgaande beplanting in de vorm van verspreid liggende bosjes, houtsingels en wegbeplanting.
Bodem
De belangrijkste bodemvormende factoren worden bepaald door zowel de natuurlijke situatie als menselijke invloeden.
Langs de Vecht zijn voornamelijk zandige en kleiige gronden te vinden. Op de rivierbodem en direct langs de rivier liggen de zandgronden en op afstand bevinden zich de kleiige gronden.
Langs de Reest heeft voornamelijk veenvorming plaatsgevonden onder invloed van oppervlaktewater. Dit zijn de drassige en moerassige gronden langs de Reest. Hier gaat het zowel om matig voedselrijke veengronden (madeveengronden op zeggeveen), als voedselarme veengronden (vlierveengronden op veenmosveen). Veenvorming ontstaat bij natte en vochtige omstandigheden waarin dood plantenmateriaal langzaam wordt afgebroken. In andere beekdalen, zoals van de Radewijkerbeek, en op afstand van de Vecht zijn ook zandgronden te vinden. Hier gaat het hoofdzakelijk om lage zandgronden uit beekdalen en bijbehorende overstromingsvlaktes.
Op de overgang van het beekdal naar de hogere gronden bevinden zich de oude bouwlanden. Dit zijn hoger gelegen voedselrijke zandgronden waar zich door jarenlange bemesting met potstalmest een humeuze bovenlaag heeft gevormd. Dit is een voedselrijke laag met een hoog percentage organische stof. In de rest van het gebied komen vooral matig voedselrijke tot arme zandgronden voor. In de veenontginningsgebieden gaat het om gronden met een laagje veen of moerig materiaal (grond met organisch materiaal) op zand. Een groot deel van de veengronden zijn dalgronden. Dit zijn zandige ondergronden die vrijkwamen na afgraving van het veen en vervolgens vermengd werden met bonkaarde, de bovenste halve meter van het veen. Alleen in de buurt van Bruchterveld is een restant van het vroegere hoogveencomplex aanwezig.
Water
Op het schaalniveau van de gehele gemeente zijn twee systemen te onderscheiden; het Vechtsysteem en het Reestsysteem. Het water van de omringende gebieden (zowel van de veengebieden als de dekzandgebieden) komt door middel van zowel ondergrondse als bovengrondse afvoer via afwateringssloten en kanalen in de Reest en Vecht terecht. De ondergrondse afvoer ontstaat door inzijging van water (voornamelijk neerslag) op de hoger gelegen gronden. Dit water komt onder druk aan de oppervlakte (kwel). De veengebieden van Dedemsvaart en Slagharen wateren via het Ommerkanaal ook af op de Vecht. De omgeving van Balkbrug vormt hierop een uitzondering, omdat hier afwatering plaatsvindt via de Beentjesgraven en Dedemsvaart naar het Zwarte water. Ten noorden van Zwolle mondt de Overijsselse Vecht ook in het Zwarte Water. Hieronder wordt kort ingegaan op de hydrologische systemen van de Vecht en de Reest.
Erven in het landschap
De BESLOTEN HEIDEONTGINNINGSLANDSCHAPPEN zijn op te delen in twee deelgebieden namelijk ten westen (Rheezerveen, Heemserveen) en ten oosten van de Vecht (Radewijk, Bruchterveld. De twee gebieden verschillen qua ontginning van elkaar. De individuele erven kennen veel overeenkomsten. We benoemen de twee landschappen apart. De erfindeling wordt al gelijk beschouwt.
In de heideontginningen komen zowel verspreide bebouwing als lintbebouwingen langs de ontginningsassen voor. Rheezerveen en Heemserveen zijn voorbeelden van lintbebouwingen. Een lintbebouwing is een lint van bebouwing die langs een weg is ontstaan. In deze linten zijn zowel agrarische als burgererven te vinden, die aan of op afstand van de weg liggen. De bebouwing op de oude erven in de heideontginningen (rond 1900) bestaat overwegend uit boerderijen met woning en bedrijf ineen. De boerderijen hebben vaak een zadelkap van dakpannen met soms wolfseind(en). Daarnaast zijn er een aantal ‘jonge’ erven uit de jaren ’80, ’90 te vinden. Dit zijn zowel agrarische erven als burgererven die divers van stijl zijn. In de besloten bosgebieden komt geen bebouwing voor.
Er zijn twee verkavelingspatronen te vinden in de heideontginningen: de rechthoekige verkaveling in de omgeving van Heemserveen en de rechthoekige en langgerekte verkaveling ten westen van de Oldemeijer en in de omgeving van Rheezerveen. De langgerekte verkaveling is geënt op de ontginningsas Rheezerveen. De kavelrichting ten noorden van Rheezerveen heeft zich verder doorgezet tot aan de Ommerweg en komt terug bij de Oldemeijer. Dit verkavelingspatroon is wat onregelmatig van vorm en grootte. Er komen naast lange, smalle kavels ook lange, brede kavels en zelfs grote vierkante kavels voor. De verkaveling ten zuiden van Heemserveen is regelmatiger van vorm en grootte. Er komen veelal rechthoekige kavels voor. De verkaveling van de heideontginningen is kleinschaliger dan van de veenontginningsgebieden.
De meeste erven zijn rechthoekig van vorm en de bebouwing staat met de kopgevel naar de weg toe. De erven zijn gelegen aan de weg, of op afstand van de weg. De erven in het gebied verschillen sterk van elkaar. De jonge erven zijn vooral burgererven met maar een bouwmassa; het woonhuis. Daarnaast zijn er oudere erven waarop zich meerdere bouwmassa’s bevinden, zoals een boerderij met woning en bedrijf ineen en daarbij nog een losse schuur. Over het algemeen kenmerken de erven zich door een groene beplantingsrand. Vooral op de oude erven is er sprake van beplanting langs de erfgrenzen in de vorm van eikenrijken en houtsingels. De jonge erven hebben vaak een open en transparante rand, met een aantal solitairen en hebben vaak een haag aan de voorzijde en op de erfgrenzen.
In dit gebied is vooral sprake van verspreide bebouwing langs wegen. De bebouwing ligt aan of op afstand van de weg. Daarnaast komt er lintbebouwing voor: Hoogenweg. Typisch voor de lintbebouwing van Hoogenweg is dat de bebouwing en de erven schuin op de weg georiënteerd zijn. Dit is een gevolg van de verkavelingrichting die schuin op de weg is georiënteerd. De jongere erven en nieuwe bebouwing aan de Hoogenweg vallen direct op, omdat deze met hun kopgevel naar de weg toe staan. Het kanaallint langs kanaal Almelo – De Haandrik is ook typisch aangezien hier aan beide zijden bebouwing is ontstaan en deze meer weg heeft van de kanaallinten van het veenontginningsgebied. Het kanaal Almelo – De Haandrik is gegraven halverwege de 19e eeuw. Langs een aantal wegen is vooral sprake van relatief jonge bebouwing wat past bij het karakter van de jonge heideontginningen. Voorbeelden hiervan zijn de Haarweg, Veldingerweg en Grote Kattendijk. De bebouwing op de oude erven in de heideontginningen van rond 1900 bestaat overwegend uit relatief kleine boerderijen met woning en bedrijf ineen. De boerderijen hebben overwegend een zadelkap van dakpannen met soms wolfseind(en). Door de jaren heen zijn er op een aantal erven meer bouwmassa’s bijgekomen in de vorm van schuren. Daarnaast komen er jonge erven uit de jaren ’80, ’90 voor. Dit zijn zowel agrarische erven als burgererven in diverse stijlen.
De routing in het gebied kenmerkt zich als een strak en rechtlijnig wegenpatroon die geënt is op de regelmatige en rechthoekige verkavelingstructuur van het gebied. Op een aantal plekken wordt afgeweken van dit patroon. Dit is onder andere te zien bij de Grote Kattendijk, de Lageweg, Hoogenweg en de Stobbenhaarweg. Dit zijn meer kronkelende wegen. Dit zijn wegen die er al waren voordat het gebied systematisch werd ontgonnen. Langs deze wegen bevonden zich al concentraties van bebouwing. Oorspronkelijk lagen er meer van deze kronkelende wegen in het gebied. Typisch van de heideontginningen is ook het voorkomen van onverharde wegen. In dit gebied zijn slechts enkele zandpaden te vinden en deze liggen vrijwel allemaal tegen de grens met Duitsland. Voorbeelden hiervan zijn de Beltweg en gedeeltelijk de Wielenweg. Een hoofdontsluitingsweg die deels door het gebied loopt is de N343.
De erven in de heideontginningen hebben een rechthoekige of vierkante opbouw. Gebouwen zijn met de kopgevel naar de weg gericht. Erven zijn gelegen aan of soms op afstand van de weg. De erven die op afstand van de weg liggen zijn vooral relatief oude erven. Vroeger lagen deze erven aan de weg, maar deze oude weg is vaak komen te vervallen en in de plaats daarvoor is een weg gekomen met een rechtlijniger verloop. De erven zijn vaak omsloten door een rand van beplanting, meestal houtsingels of bomenrijen. De jonge erven hebben meer een open en transparante rand, met een aantal solitairen op het erf.
Het gebied kenmerkt zich door zijn kleinschaligheid. Het Veldingerveld, de Volle uren, Holthemer broek, langs de Oude Veenweg en de punt bij de Kloosterhaar zijn halfopen gebieden. In deze gebieden doorbreken de groene randen van de erven en de eventueel aanwezige wegbeplanting de openheid. Een aantal gebieden is beslotener. Hier is sprake van kleine en middelgrote ruimtes die begrensd worden door wegen met beplanting en verspreid liggende bosjes. Vanuit het Oude en Nieuwe veen is de Duitse grens met stuwwal zichtbaar. De grens van Duitsland typeert zich door het besloten bosgebied Forst Bentheim op de stuwwal. Op andere plekken, onder andere Veldingerveld, wordt de grens geaccentueerd door het voorkomen van windmolens. In de punt van Ebbenbroek en Kloosterhaar is de aanzet van de stuwwal die doorloopt tot in Duitsland duidelijk zichtbaar. Hier is ook een aantal welvingen in het landschap aanwezig. Dit is onder andere te zien bij Balderhaar en de Verlengde Broekdijk.