terrastalud2

Terrastaluds en plasbermen zijn verlaagde gedeelten van een perceel, grenzend aan een watergang. Terrastaluds liggen juist boven de waterlijn. Deze zijn vochtig, maar niet permanent nat. Plasbermen zijn juist onder de waterlijn gesitueerd en staan dus permanent onder water. Terrastaluds en plasbermen kunnen ook worden aangelegd door grond in de watergang aan te brengen. Beide zijn in principe horizontaal, maar hebben soms een zeer flauw verlopend talud (1:10 of minder). Terrastaluds en plasbermen zorgen voor een vergroting van de overgang van water naar land.

Terrastaluds en plasbermen zijn vooral interessant op de van oorsprong reeds tamelijk natte gronden, vooral de veenweide- en kleigebieden. Op zandgronden zijn ze minder voor de hand liggend, hoewel ook daar goede mogelijkheden zijn langs permanente, niet te snel stromende watervoerende watergangen.

Doelstellingen

  • soortenrijke vegetatie van natte omstandigheden (vooral terrastalud)
  • moerasachtige ruigtevegetatie (vooral plasberm)
  • broedgebied voor riet- en watervogels
  • voedselgebied en verplaatsingsroute voor weidevogels en hun jongen
  • -voedsel- en voortplantingsgebied en verbindingsweg voor amfibieën en insecten, zoals libellen

Winst voor de natuur

De natuurwaarde, ofwel soortenrijkdom van de vegetatie op een terrastalud of plasberm is vaak reeds na verloop van een relatief klein aantal (drie tot vijf) jaren hoger dan die van de ‘onbehandelde’ aangrenzende slootkant. In het eerste jaar na aanleg groeien er vooral pionier- en storingssoorten als blaartrekkende boterbloem, wolfspoot en waterpeper. Maar na één tot drie jaar zijn er ook echte koekoeksbloem, moerasrolklaver en blauw glidkruid aan te treffen. Soorten als watermunt en pinksterbloem verschijnen eveneens vaak vrij snel. Op langere termijn zijn dotterbloem, wateraardbei en zeegroene muur te verwachten. In een plasberm zal vaak riet gaan groeien.

natte bosrand

Ook andere moerasplanten, zoals gele lis, koninginnenkruid, kattenstaart en moerasspirea vinden hier dikwijls een plaats. Terrastaluds en plasbermen bieden voedsel en voortplantingsmogelijkheden aan insecten, zoals het lantaarntje en de keizerlibel. Verder aan vogels, zoals kleine karekiet en waterhoen, en aan zoogdieren, zoals waterspitsmuis en hermelijn. Jonge weidevogels en andere dieren gebruiken terrastaluds en plasbermen graag om voedsel te zoeken, te schuilen en zich veilig te kunnen verplaatsen.

Meest geschikte lokaties

  • met een goede waterkwaliteit (weinig voedselrijk): hier groeien meer soorten planten dan in een situatie met voedselrijk water
  • op niet te zure grond. Bij lage slootpeilen moet veel grond worden vergraven. Op veengronden bestaat de kans dat daardoor zeer zure grond wordt aangesneden. Hierin bevinden zich weinig of geen zaden. Het duurt vaak lang voordat een begroeiing van de grond komt;
  • op de kopeinden en overhoeken van percelen: deze worden doorgaans al relatief extensief gebruikt. Bovendien blijft de rest van het perceel beter bewerkbaar met machines, dan wanneer de plasberm of het terrastalud in de lengterichting van het perceel ligt. Dit geldt niet als deze over de volle lengte van het perceel is gesitueerd; – grenzend aan fiets- of wandelpad aan de rand van het bedrijf: recreanten kunnen genieten van het resultaat.
Plasberm

Plasberm

Terrastalud

Terrastalud

Aanleg van een terrastalud of plasberm

Het aanleggen van een terrastalud of plasberm houdt in dat u een deel van een perceel langs een watergang tot aan de waterlijn afgraaft. Een terrastalud ligt een groot deel van de tijd net droog. Op een plasberm staat continu een laagje water. In deze vochtige tot natte omstandigheden groeien andere planten dan op de niet afgegraven delen van de slootkant of het perceel zelf. Plasbermen en terrastaluds zijn doorgaans gesitueerd op de kopse kant van percelen. In het veenweidegebied zijn ze zo’n 30 tot 60 meter lang. De breedte ervan is variabel, maar ligt meestal tussen één en zes meter.

Voer de aanleg in een droge periode uit

Het beste tijdstip om een plasberm of terrastalud aan te leggen is juli of augustus. De grond is dan vaak goed droog en er kan nauwkeurig worden gewerkt. Een vorstperiode in de winter is ook een goed moment, maar de grond kan soms te hard bevroren zijn om te bewerken.

Let op het slootpeil

Gaat u in de zomer aan het werk, dan is het slootpeil vaak opgezet (zomerpeil). Wanneer u de grond tot op of iets onder het waterniveau afgraaft, zal het maaiveld in de winter dus op of net onder het waterniveau komen te liggen. Dat is voor een terras wel gewenst, maar voor een plasberm juist niet. Deze moet permanent onder water blijven. Voert u het werk in de winter uit, dan is het waterpeil vaak lager dan in de zomer (winterpeil). Een talud dat u net op of juist onder de waterlijn aanlegt, zal in de zomer geheel onder water staan. Een zeer natte situatie met een dun laagje water (circa 10 cm) is voor terrastaluds ongewenst. Hierdoor wordt de groei van riet gestimuleerd, wat de vestiging van de op het terrastalud gewenste plantensoorten beperkt. Op plasbermen willen we zo’n situatie juist wel.

Houd rekening met de grondsoort

Houd er rekening mee dat op veengrond het maaiveld na verloop van tijd iets omhoog zal komen nadat een deel van de bovenlaag is verwijderd. Veen is als een spons in elkaar gedrukt en zwelt op na vermindering van de druk van de bovengrond en door absorptie van water. Graaf veengrond dus iets (circa 10 cm) dieper af dan eigenlijk nodig is. In zand- en kleigebieden speelt dit veel minder.

Voorkom mogelijke afslag

Leg een plasberm bij voorkeur aan langs de zuidzijde van de watergang. Bij aanleg langs een wat grotere watergang is het zaak enige versteviging van het talud aan te brengen in de vorm van takkenbossen. Maakt u een berm langs een westelijke georiënteerde oever, graaf dan een rand van 0,5 tot 1 meter breed aan de waterzijde niet af tot op het waterniveau. Laat deze enigszins boven het water uitsteken om de golven te breken.

Let op de breedte

Houd bij het bepalen van de breedte van het terras of de berm rekening met de vraag of mechanisch slootschonen gewenst is. Is dat zo, dan moet dit over het talud heen kunnen gebeuren of vanaf het perceel aan de overzijde van de watergang. In het eerste geval mag het terras niet te breed zijn. De maximale breedte is afhankelijk van de lengte van de arm van de slootschoningsmachine, maar zal vaak niet meer dan twee tot drie meter zijn. In het tweede geval moet de watergang zo smal zijn dat inderdaad schonen vanaf de overzijde mogelijk is. Bij watergangen die meer dan drie meter breed zijn kan dit vaak niet!

Streef naar reliëf

Het terrastalud en de plasberm hoeven niet netjes te worden ‘afgesmeerd’ (mooi vlak gemaakt). Enig reliëfverschil zorgt voor een kleinschalige afwisseling van nattere en drogere plekken. De hoogteverschillen moeten wel beperkt blijven (ca. 10 cm) zodat maaien mogelijk blijft.